Dhammapada: Nirayavagga
Hoofdstuk 22 — vers 306 tot 319

22. De Hel

306

Wie leugens vertelt gaat naar de hel.
Ook hij die iets deed en zegt: 'Ik deed het niet'.
Na de dood, deze twee kwaad doende mensen:
In de wereld hierna, worden zij gelijk.

307

Velen hebben om hun nek een geel gewaad,
Maar beheersen zich niet betreffende kwade dingen.
Deze slechte mensen, door hun slechte daden:
Zij zullen in de hel geboren worden.

308

Beter is het een ijzeren bal te eten,
Die gloeiend heet is, met vlammen in brand,
Dan dat wie onbeheerst is en zonder deugd,
Het aalmoesvoedsel zou eten van het land.

309 — 310

Vier dingen overkomen een nalatig man,
Die omgaat met andermans vrouw:
Een tekortkoming verkrijgt hij, een moeilijke slaap,
Blaam is de derde, en de vierde is hel.

Veel tekortkomingen krijgt hij, en een slechte bestemming.
De vreugde van man en vrouw in angst, duurt niet lang.
En de koning geeft ze een zware straf;
Daarom moet een man niet bij de vrouw van een ander zijn.

311

Zoals kusa–gras, fout beetgepakt,
Snijdt in de eigen hand;
Zo ook het monniksleven, fout geleefd:
Het sleurt je naar de hel.

312

Iets slordig uitvoeren,
Voorschriften schenden,
Een dubieus religieus leven:
Dat levert geen grote vruchten op.

313

Als je iets hier moet verrichten,
Span jezelf dan stevig in.
Want door slordig ascetisme,
Hoopt het vuil zich nog meer op.

314

Slechte daden kan men beter niet doen,
Want daarna wordt men gekweld.
Goede daden kan men beter wel doen:
Daar krijgt men geen berouw van.

315

Zoals een grensstad bewaakt is,
Van binnen en van buiten:
Zo dien je jezelf te beschermen.
Laat de gelegenheid niet ongebruikt,
Want als de gelegenheid voorbij is:
Naar de hel gezonden, treuren zij.

316

Zij schamen zich over wat niet beschamend is,
En hebben geen schaamte waar dat passend is:
Wanneer zij foute visies aanvaarden,
Gaan wezens naar een ellendige bestemming.

317

Zij zijn bang voor wat veilig is,
En zijn niet bang voor wat gevaarlijk is:
Wanneer zij foute visies aanvaarden,
Gaan wezens naar een ellendige bestemming.

318

Zij nemen fouten waar in wat foutloos is,
En zien de fouten niet die werkelijk bestaan:
Wanneer zij foute visies aanvaarden,
Gaan wezens naar een ellendige bestemming.

319

Fouten als fouten herkennend,
En het foutloze, als geen fouten hebbend:
Wanneer zij juiste visies aanvaarden,
Gaan wezens naar een gelukkige bestemming.

 

Volgend hoofdstuk: Olifanten



vertaald door Dhammajoti - © 2008     |     Installeer het Gentium font