<237> 1-2. Aldus heb ik gehoord. De Gezegende verbleef eens in Eekhoorntjespark, in het Bamboebos nabij Rājagaha. En toen verbleven er vele bekende rondzwervende asceten in het Pauwenpark van de rondzwervende asceten, zoals bijvoorbeeld de rondzwervende asceten Annabhāra, Varadhara en Sakuludāyi, en vele andere bekende rondzwervende asceten.
3. En toen, in de ochtend, kleedde de Gezegende zich aan, nam zijn schaal en overkleed, en ging Rājagaha binnen voor aalmoesgiften. En de volgende gedachte kwam in hem op: “Het is eigenlijk nog te vroeg om rond te lopen voor aalmoesgiften in Rājagaha. Als ik nu eens naar het Pauwenpark van de rondzwervende asceten zou gaan, naar de rondzwervende asceet Sakuludāyi?”
4. En toen ging de Gezegende naar het Pauwenpark van de rondzwervende asceten, naar de rondzwervende asceet Sakuludāyi. En de rondzwervende asceet Sakuludāyi zat toen samen met een grote groep rondzwervende asceten luidruchtig en rumoerig te discussiëren over allerlei banale onderwerpen, en ze maakten daarbij een groot lawaai. Ze hadden het zo over koningen, dieven, ministers, legers, gevaren, oorlogen, eten, drinken, kleding, bedden, rozenkransen, geuren, familie, voertuigen, dorpjes, marktstadjes, steden, landen, vrouwen, helden, straten, waterputten, spoken, trivia, verklaringen van de wereld, verklaringen van de zeëen, en over diverse soorten levens.
En de rondzwervende asceet Sakuludāyi zag de Gezegende van verre aankomen. Toen hij hem zag, maande hij zijn groep tot stilte: "Wees stil, eerwaardes, maak geen geluid! Hier komt de monnik Gotama aan. Die eerwaarde houdt van rust, en beveelt rust aan. Ik denk dat hij wel hierheen zal komen als hij vind dat onze group rustig is." En daarop werden die rondzwervende asceten stil.
5. En toen ging de Gezegende naar de rondzwervende asceet Sakuludāyi. En de rondzwervende asceet Sakuludāyi zei tegen de Gezegende: “Komt U, Gezegende! Weest U welkom, Gezegende! Het is lang geleden dat U de gelegenheid nam om hierheen te komen. Gaat U zitten, Gezegende, deze zitplaats is gereed gemaakt voor U.”
En de Gezegende ging zitten op de voorbereidde zitplaats. Daarna nam de rondzwervende asceet Sakuludāyi een inferieure zetel en ging zitten terzijde van de Gezegende. Toen de rondzwervende asceet Sakuludāyi gezeten was, zei de gezegende het volgende: <238> “Voor wat voor discussie zitten jullie hier nu samen, Sakuludāyi? Wat was de discussie die onderbroken werd?"
6. "Laat dat maar zitten, Gezegende, die discusie waarvoor wij hier nu samenzitten. De Gezegende kan daar later makkelijk meer over horen. In de afgelopen dagen, Eerwaarde, toen de monniken en priesters van verschillende tradities samenkwamen en in vergadering waren, ontstond het volgende gesprek: 'Het is profijtelijk, eerwaardes, voor het Koninkrijk van Anga en Magadha! Het is een goed verkregen voordeel, eerwaardes, voor het Koninkrijk van Anga en Magadha, dat hier nu vele monniken en priesters aangekomen zijn, hoofden van ordes, stichters van religieuze bewegingen, leraren die groepen volgelingen hebben, en die door veel mensen vereerd worden, en bekend en beroemd zijn, om de regentijd hier in Rājagaha door te brengen. Zo zijn er hier deze Pūraṇa Kassapa, Makkhali Gosāla, Ajita Kesakambala, Pakudha Kaccāyana, Sañjaya Belaṭṭhiputta, en Nigaṇṭha Nātaputta. Zij zijn hoofden van ordes, stichters van religieuze bewegingen, leraren die groepen volgelingen hebben, en die door veel mensen vereerd worden, en bekend en beroemd zijn, en zij zijn in Rājagaha aangekomen om er de regentijd door te brengen. En ook deze monnik Gotama is nu hier in Rājagaha aangekomen om er de regentijd door te brengen. Ook hij is het hoofd van een orde, een stichter van een religieuze beweging, een leraar die een groep volgelingen heeft, en velen vereren hem, en hij is bekend en beroemd.
"Wie nu, onder deze beroemde monniken en priesters, wordt er geëerd, gerespecteerd, gewaardeerd en bewonderd door zijn discipelen? En hoe leven zijn discipelen, die hem met respect en eerbied behandelen, met hem als hun steun en toeverlaat? <239>
"En toen zeiden sommigen het volgende: 'Deze Pūraṇa Kassapa is het hoofd van een orde, een stichter van een religieuze beweging, een leraar die een groep volgelingen heeft, en velen vereren hem, en hij is bekend en beroemd. Maar zijn discipelen eren, respecteren, waarderen en bewonderen hem niet. Ze behandelen hem niet met respect en eerbied, en leven niet met hem als hun steun en toeverlaat. Pūraṇa Kassapa onderwees zijn leer eens aan een groep van honderden discipelen. En toen was er een discipel van hem die het volgende met luide stem zei: "Eerwaardes, vraag dat niet aan Pūraṇa Kassapa: hij weet dat niet. Maar wij weten dat wel. Vraag het aan ons, wij kunnen de eerwaardes hierover beantwoorden." En toen kreeg Pūraṇa Kassapa zijn zin niet, ook al gooide hij zijn armen in de lucht en schreeuwde het volgende uit: "Wees stil, eerwaardes, maak geen geluid! Deze vraag werd niet aan u gesteld, maar aan mij! Ik zal die vraag beantwoorden!" En er waren vele discipelen van hem die zijn leer op de volgende manier afkeurden, en hem daarna verlieten: "Jij begrijpt deze leer en discipline niet, maar ik begrijp hem wel! Wat weet jij nou van deze leer en discipline? Jij gaat de verkeerde weg, en ik ben op de goede weg! Ik ben consistent, maar wat jij zegt klopt niet! Wat je aan het einde zei, had je in het begin moeten zeggen. Wat je in het begin zei, had je aan het einde moeten zeggen. Je bedenksels zijn verworpen, je leer is afgekeurd! Je bent ontslagen! Haal je daar maar eens uit, als je kunt!" Aldus wordt Pūraṇa Kassapa niet geëerd, niet gerespecteerd, niet gewaardeerd en niet bewonderd door zijn discipelen. Zijn discipelen behandelen hem niet met respect en eerbied, en leven niet met hem als hun steun en toeverlaat. En Pūraṇa Kassapa is beledigd door het beledigen van zijn leer.'
"En sommigen zeiden dit: 'Deze Makkhali Gosāla ... Ajita Kesakambala ... Pakudha Kaccāyana ... Sañjaya Belaṭṭhiputta ... Nigaṇṭha Nātaputta is het hoofd van een orde, een stichter van een religieuze beweging, een leraar die een groep volgelingen heeft, en velen vereren hem, en hij is bekend en beroemd. Maar zijn discipelen eren, respecteren, waarderen en bewonderen hem niet. Ze behandelen hem niet met respect en eerbied, en leven niet met hem als hun steun en toeverlaat. Nigaṇṭha Nātaputta onderwees zijn leer eens aan een groep van honderden discipelen. En toen was er een discipel van hem die het volgende met luide stem zei: "Eerwaardes, vraag dat niet aan Nigaṇṭha Nātaputta: hij weet dat niet. Maar wij weten dat wel. Vraag het aan ons, wij kunnen de eerwaardes hierover beantwoorden." En toen kreeg Nigaṇṭha Nātaputta zijn zin niet, ook al gooide hij zijn armen in de lucht en schreeuwde het volgende uit: "Wees stil, eerwaardes, maak geen geluid! Deze vraag werd niet aan u gesteld, maar aan mij! Ik zal die vraag beantwoorden!" En er waren vele discipelen van hem die zijn leer op de volgende manier afkeurden, en hem daarna verlieten: "Jij begrijpt deze leer en discipline niet, maar ik begrijp hem wel! Wat weet jij nou van deze leer en discipline? Jij gaat de verkeerde weg, en ik ben op de goede weg! Ik ben consistent, maar wat jij zegt klopt niet! Wat je aan het einde zei, had je in het begin moeten zeggen. Wat je in het begin zei, had je aan het einde moeten zeggen. Je bedenksels zijn verworpen, je leer is afgekeurd! Je bent ontslagen! Haal je daar maar eens uit, als je kunt!" Aldus wordt Nigaṇṭha Nātaputta niet geëerd, niet gerespecteerd, niet gewaardeerd en niet bewonderd door zijn discipelen. Zijn discipelen behandelen hem niet met respect en eerbied, en leven niet met hem als hun steun en toeverlaat. En Nigaṇṭha Nātaputta is beledigd door het beledigen van zijn leer.' <240>
"En sommigen zeiden dit: 'Deze monnik Gotama is het hoofd van een orde, een stichter van een religieuze beweging, een leraar die een groep volgelingen heeft, en velen vereren hem, en hij is bekend en beroemd. En ook zijn discipelen eren, respecteren, waarderen en bewonderen hem. Ze behandelen hem met respect en eerbied, en leven met hem als hun steun en toeverlaat. De monnik Gotama onderwees zijn leer eens aan een groep van honderden discipelen. En een van zijn discipelen kuchte. En toen tikte een van zijn mede-discipelen hem op de knie, en zei: "Wees stil, eerwaarde, maak geen geluid! De Gezegende, onze leraar, onderwijst de Dhamma." Wanneer de monnik Gotama zijn leer aan een groep van honderden discipelen onderwijst, is het geluid van niesen of kuchen niet te horen onder zijn discipelen. Want die grote groep wacht dan vol verwachting: "We zullen horen wat de Gezegende over de Dhamma zal zeggen." Het is te vergelijken met een man die op een kruising van vier grote wegen pure honing uitperst, waar dan een grote groep mensen vol verwachting op wacht. Zo ook, wanneer de monnik Gotama zijn leer aan een groep van honderden discipelen onderwijst, is het geluid van niesen of kuchen niet te horen onder zijn discipelen. Want die grote groep wacht dan vol verwachting: "We zullen horen wat de Gezegende over de Dhamma zal zeggen." En zelfs die discipelen van de monnik Gotama die hun mede-discipelen en de training verlaten, en teruggaan naar het lage leven — zelfs zij prijzen de leraar, prijzen de Dhamma, prijzen de Sangha. Zij nemen zelf de schuld hiervoor op, en geven die niet aan anderen: "Het is voor ons een tegenslag, wij hebben slechts weinig verdienste, dat we in deze goed verkondigde Dhamma en Discipline thuisloosheid ingetrokken waren, maar niet in staat waren om dat complete en zuivere religieuze leven voor de rest van ons leven te leiden." En zij worden dan kloosterbediendes of lekenvolgelingen en volgen de vijf voorschriften. Aldus wordt de monnik Gotama geëerd, gerespecteerd, gewaardeerd en bewonderd door zijn discipelen. Zijn discipelen behandelen hem met respect en eerbied, en leven met hem als hun steun en toeverlaat.'" <241>
7. "Maar, Udāyi, hoeveel eigenschappen zie je dan in mij waarom mijn discipelen mij eren, respecteren, waarderen en bewonderen, en waarom mijn discipelen mij met respect en eerbied behandelen, en leven met mij als hun steun en toeverlaat?"
8. "Ik zie vijf eigenschappen in U, Gezegende, waarom Uw discipelen U eren, respecteren, waarderen en bewonderen, en waarom Uw discipelen U met respect en eerbied behandelen, en leven met U als hun steun en toeverlaat. Welke vijf?
"De Gezegende eet weinig voedsel en prijst het eten van weinig voedsel. Dit is de eerste eigenschap die ik in U zie.
"En verder, Eerwaarde, is de Gezegende tevreden met welke kleding dan ook, en hij prijst het tevreden zijn met welke kleding dan ook. Dit is de tweede eigenschap die ik in U zie.
"En verder, Eerwaarde, is de Gezegende tevreden met welk aalmoesvoedsel dan ook, en hij prijst het tevreden zijn met welk aalmoesvoedsel dan ook. Dit is de derde eigenschap die ik in U zie.
"En verder, Eerwaarde, is de Gezegende tevreden met welke verblijfplaats dan ook, en hij prijst het tevreden zijn met welke verblijfplaats dan ook. Dit is de vierde eigenschap die ik in U zie.
"En verder, Eerwaarde, leeft de Gezegende in afzondering, en hij prijst het leven in afzondering. Dit is de vijfde eigenschap die ik in U zie.
"Dit, Eerwaarde, zijn de vijf eigenschappen die ik in U zie, waarom Uw discipelen U eren, respecteren, waarderen en bewonderen, en waarom Uw discipelen U met respect en eerbied behandelen, en leven met U als hun steun en toeverlaat." <242>
9. "Stel, Udāyi, dat mijn discipelen mij zouden eren, respecteren, waarderen en bewonderen omdat ik weinig eet en het weinig eten prijs. Ik heb echter, Udāyi, discipelen die een beker of een halve beker voedsel, of één Beluva-vrucht of een halve Beluva-vrucht [als maaltijd] eten. En ikzelf eet soms een hele aalmoesschaal vol voedsel op, of zelfs meer dan dat. Indien mijn discipelen mij zouden eren, respecteren, waarderen en bewonderen omdat ik weinig eet en het weinig eten prijs, dan zouden die discipelen die een beker of een halve beker voedsel, of één Beluva-vrucht of een halve Beluva-vrucht [als maaltijd] eten, mij niet voor deze eigenschap eren, respecteren, waarderen of bewonderen.
"Stel, Udāyi, dat mijn discipelen mij zouden eren, respecteren, waarderen en bewonderen omdat ik tevreden ben met welke kleding dan ook, en het tevreden zijn met welke kleding dan ook prijs. Ik heb echter, Udāyi, discipelen die afgedankte en grove kleding dragen, die vodden van een crematie-terrein, een hoop afval of een winkel oppikken, aan elkaar naaien en er zo het overkleed van een monnik van maken. En ikzelf draag soms kleding afkomstig van burgers, kleding die stevig is en zo fijn dat zelfs een gewaad van pompoenhaar grof lijkt. Indien mijn discipelen mij zouden eren, respecteren, waarderen en bewonderen omdat ik tevreden ben met welke kleding dan ook, en het tevreden zijn met welke kleding dan ook prijs, dan zouden die discipelen die afgedankte en grove kleding dragen, die vodden van een crematie-terrein, een hoop afval of een winkel oppikken, aan elkaar naaien en er zo het overkleed van een monnik van maken, mij niet voor deze eigenschap eren, respecteren, waarderen of bewonderen.
"Stel, Udāyi, dat mijn discipelen mij zouden eren, respecteren, waarderen en bewonderen omdat ik tevreden ben met welke aalmoesvoedsel dan ook, en het tevreden zijn met welke aalmoesvoedsel dan ook prijs. Ik heb echter, Udāyi, discipelen die aalmoesvoedsel eten, die bij elk huis stoppen voor een aalmoes, die zich vreugde beleven aan deze praktijk, en geen zetel aannemen wanneer die hun in een huis aangeboden wordt. En ikzelf eets soms maaltijden op uitnodiging, maaltijden van de beste soorten geselecteerde rijst met verschillende en gevarieerde gerechten en bijgerechten. Indien mijn discipelen mij zouden eren, respecteren, waarderen en bewonderen omdat ik tevreden ben met welke aalmoesvoedsel dan ook, en het tevreden zijn met welke aalmoesvoedsel dan ook prijs, dan zouden die discipelen die aalmoesvoedsel eten, die bij elk huis stoppen voor een aalmoes, die zich vreugde beleven aan deze praktijk, en geen zetel aannemen wanneer die hun in een huis aangeboden wordt, mij niet voor deze eigenschap eren, respecteren, waarderen of bewonderen.
"Stel, Udāyi, dat mijn discipelen mij zouden eren, respecteren, waarderen en bewonderen omdat ik tevreden ben met welke verblijfplaats dan ook, en het tevreden zijn met welke verblijfplaats dan ook prijs. Ik heb echter, Udāyi, discipelen die bij de voet van een boom of in de open lucht leven, die acht maanden van het jaar zonder dak leven. En ikzelf verblijf soms in huizen met een puntdak, die van binnen en van buiten bepleisterd zijn, die beschutting geven tegen de wind, met begrendelde deuren en ramen. Indien mijn discipelen mij zouden eren, respecteren, waarderen en bewonderen omdat ik tevreden ben met welke verblijfplaats dan ook, en het tevreden zijn met welke verblijfplaats dan ook prijs, dan zouden die discipelen die bij de voet van een boom of in de open lucht leven, die acht maanden van het jaar zonder dak leven, mij niet voor deze eigenschap eren, respecteren, waarderen of bewonderen.
"Stel, Udāyi, dat mijn discipelen mij zouden eren, respecteren, waarderen en bewonderen omdat ik leef in afzondering, en het leven in afzondering prijs. Ik heb echter, Udāyi, discipelen die op een afgelegen en afgezondere plek leven, diep in de jungle, en die daar op zichzelf een teruggetrokken leven leiden. Twee keer per maand komen zij terug in het midden van de Sangha om het opzeggen van de Pātimokkha bij te wonen. En ikzelf leef soms omgeven door een menigte van monniken, nonnen, lekenvolgelingen, koningen, ministers, en leiders van religieuze bewegingen en hun volgelingen. Indien mijn discipelen mij zouden eren, respecteren, waarderen en bewonderen omdat ik leef in afzondering, en het leven in afzondering prijs, dan zouden die discipelen die op een afgelegen en afgezondere plek leven, diep in de jungle, en die daar op zichzelf een teruggetrokken leven leiden, en twee keer per maand terugkomen in het midden van de Sangha om het opzeggen van de Pātimokkha bij te wonen, mij niet voor deze eigenschap eren, respecteren, waarderen of bewonderen.
"Dus, Udāyi, mijn discipelen eren, respecteren, waarderen en bewonderen mij niet voor deze vijf eigenschappen. Deze eigenschappen zijn niet de reden waarom mijn discipelen mij met respect en eerbied behandelen, en leven met mij als hun steun en toeverlaat. <243>
10. "Maar, Udāyi, er zijn echter wel vijf andere eigenschappen waarom mijn discipelen mij eren, respecteren, waarderen en bewonderen, en waarom mijn discipelen mij met respect en eerbied behandelen, en leven met mij als hun steun en toeverlaat.
11. " Hier, Udāyi, eren mijn discipelen mij voor de hogere moraliteit: 'De monnik Gotama is deugdzaam: hij is voorzien van uitstekend moreel gedrag.' Dit is de eerste eigenschap waarom mijn discipelen mij eren, respecteren, waarderen en bewonderen, en waarom mijn discipelen mij met respect en eerbied behandelen, en leven met mij als hun steun en toeverlaat.(1) <244>
12. "En verder, Udāyi, eren mijn discipelen mij voor mijn uitstekende kennis en visie: 'Wetend zegt de monnik Gotama "Ik weet", ziend zegt de monnik Gotama "Ik zie". De monnik Gotama onderwijst de Dhamma met directe kennis ervan, niet zonder directe kennis. De monnik Gotama onderwijst de Dhamma met goede argumenten, niet ongegrond. De monnik Gotama onderwijst de Dhamma op een overtuigende manier, niet zonder overtuigingskracht.' Dit is de tweede eigenschap waarom mijn discipelen mij eren, respecteren, waarderen en bewonderen, en waarom mijn discipelen mij met respect en eerbied behandelen, en leven met mij als hun steun en toeverlaat. <245>
13. "En verder, Udāyi, eren mijn discipelen mij voor mijn hoge wijsheid: 'De monnik Gotama is wijs: hij is voorzien van uitstekende wijsheid. Het komt niet voor dat hij tegenargumenten niet voorziet, of dat hij tegenargumenten niet volgens de waarheid met redenen kan weerleggen.' Wat denk je, Udāyi, zouden mijn discipelen wanneer zij aldus weten en zien, mij vervolgens onderbreken wanneer ik spreek?"
"Nee, Eerwaarde."
"Ik verwacht dan ook geen instructies van mijn discipelen. Integendeel: mijn discipelen verwachten instructies van mij. Dit is de derde eigenschap waarom mijn discipelen mij eren, respecteren, waarderen en bewonderen, en waarom mijn discipelen mij met respect en eerbied behandelen, en leven met mij als hun steun en toeverlaat. <246>
14. "En verder, Udāyi, wanneer mijn discipelen lijden ervaren, in de misère zitten, overmand worden door lijden, dan komen ze naar mij toe en vragen me over de Edele Waarheid over het lijden. En wanneer ik daarover gevraagd wordt, dan leg ik het ze uit. En met mijn uitleg stel ik hun geest tevreden. En ze stellen me een vraag over de Edele Waarheid over de oorsprong van het lijden. Wanneer ik daarover gevraagd wordt, leg ik het ze uit. En met mijn uitleg stel ik hun geest tevreden. En ze stellen me een vraag over de Edele Waarheid over het einde van het lijden. Wanneer ik daarover gevraagd wordt, leg ik het ze uit. En met mijn uitleg stel ik hun geest tevreden. En ze stellen me een vraag over de Edele Waarheid over de weg naar het einde van het lijden. Wanneer ik daarover gevraagd wordt, leg ik het ze uit. En met mijn uitleg stel ik hun geest tevreden. Dit is de vierde eigenschap waarom mijn discipelen mij eren, respecteren, waarderen en bewonderen, en waarom mijn discipelen mij met respect en eerbied behandelen, en leven met mij als hun steun en toeverlaat. <247>
15. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de Vier Vestigingen van Aandacht kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: [1] Een monnik beschouwt in het lichaam het lichaam, en leeft aldus ijverig, oplettend en aandachtig, met begeerte voor en verdriet over de wereld verwijderd. [2] Hij beschouwt in gevoelens gevoelens, en leeft aldus ijverig, oplettend en aandachtig, met begeerte voor en verdriet over de wereld verwijderd. [3] Hij beschouwt in de geest de geest, en leeft aldus ijverig, oplettend en aandachtig, met begeerte voor en verdriet over de wereld verwijderd. [4] Hij beschouwt in mentale objecten mentale objecten, en leeft aldus ijverig, oplettend en aandachtig, met begeerte voor en verdriet over de wereld verwijderd. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin.
16. En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de Vier Juiste Inspanningen kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: [1] Een monnik genereert de wil om nog niet ontstane kwade en onheilzame staten niet tot ontstaan te laten komen, en hij maakt een inspanning, zet zich in, wekt geestkracht op, en gaat ertegenaan. [2] Hij genereert de wil om reeds ontstane kwade en onheilzame staten te verwijderen, en hij maakt een inspanning, zet zich in, wekt geestkracht op, en gaat ertegenaan. [3] Hij genereert de wil om nog niet ontstane goede en heilzame staten tot ontstaan te laten komen, en hij maakt een inspanning, zet zich in, wekt geestkracht op, en gaat ertegenaan. [4] Hij genereert de wil om reeds ontstane goede en heilzame staten te laten voortduren en niet te laten beëindigen, om ze te versterken en tot volledige ontwikkeling te laten komen, en hij maakt een inspanning, zet zich in, wekt geestkracht op, en gaat ertegenaan. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin.
17. En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de Vier Paden naar Magische Kracht kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: [1] Een monnik vormt een inspanning tot concentratie door wilskracht om zo het pad naar magische kracht te ontwikkelen. [2] Hij vormt een inspanning tot concentratie door inzet om zo het pad naar magische kracht te ontwikkelen. [3] Hij vormt een inspanning tot concentratie door het hart om zo het pad naar magische kracht te ontwikkelen. [4] Hij vormt een inspanning tot concentratie door onderzoek om zo het pad naar magische kracht te ontwikkelen. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin.
18. En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de Vijf Vermogens kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: [1] Een monnik ontwikkelt het vermogen tot overtuiging, welke tot kalmte en Verlichting leidt. [2] Hij ontwikkelt het inspanningsvermogen, welke tot kalmte en Verlichting leidt. [3] Hij ontwikkelt het aandachtsvermogen, welke tot kalmte en Verlichting leidt. [4] Hij ontwikkelt het concentratievermogen, welke tot kalmte en Verlichting leidt. [5] Hij ontwikkelt het vermogen tot wijsheid, welke tot kalmte en Verlichting leidt. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin.
19. En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de Vijf Krachten kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: [1] Een monnik ontwikkelt de kracht van overtuiging, welke tot kalmte en Verlichting leidt. [2] Hij ontwikkelt het kracht van inspanning, welke tot kalmte en Verlichting leidt. [3] Hij ontwikkelt de kracht van aandacht, welke tot kalmte en Verlichting leidt. [4] Hij ontwikkelt de kracht van concentratie, welke tot kalmte en Verlichting leidt. [5] Hij ontwikkelt de kracht van wijsheid, welke tot kalmte en Verlichting leidt. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin.
20. En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de zeven faktoren van verlichting kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: [1] Een monnik ontwikkelt de aandachtigheidsfaktor van verlichting, die afhankelijk is van afzondering, passieloosheid en beëindiging, en resulteert in loslaten. [2] Hij ontwikkelt de waarheidsonderzoeksfaktor van Verlichting, die afhankelijk is van afzondering, passieloosheid en beëindiging, en resulteert in loslaten. [3] Hij ontwikkelt de inspanningsfaktor van verlichting, die afhankelijk is van afzondering, passieloosheid en beëindiging, en resulteert in loslaten. [4] Hij ontwikkelt de vreugde-faktor van verlichting, die afhankelijk is van afzondering, passieloosheid en beëindiging, en resulteert in loslaten. [5] Hij ontwikkelt de kalmte-faktor van verlichting, die afhankelijk is van afzondering, passieloosheid en beëindiging, en resulteert in loslaten. [6] Hij ontwikkelt de concentratie-faktor van verlichting, die afhankelijk is van afzondering, passieloosheid en beëindiging, en resulteert in loslaten. [7] Hij ontwikkelt de gelijkmoedigheidsfaktor van verlichting, die afhankelijk is van afzondering, passieloosheid en beëindiging, en resulteert in loslaten. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin.
21. En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij het Edele Achtvoudig Pad kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: [1] juiste visie, [2] juist voornemen, [3] juiste spraak, [4] juist handelen, [5] juist levensonderhoud, [6] juiste inspanning, [7] juiste aandacht en [8] juiste concentratie. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <248>
22. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de Acht Bevrijdingen kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: [1] Vorm hebbend, ziet men vormen: dit is de eerste bevrijding. [2] Innerlijk vorm percipiërend, ziet men buiten vormen: dit is de tweede bevrijding. [3] Men is gericht op wat schoonheid heeft: dit is de derde bevrijding. [4] Met het compleet overstijgen van percepties van vormen, met het neerzetten van percepties door zintuiglijke inslagen, en geen aandacht bestedend aan de verscheidenheid van percepties, de oneindigheid van ruimte waarnemend, gaat men de sfeer van ruimtelijke oneindigheid binnen, en verblijft daar: dit is de vierde bevrijding. [5] Met het compleet overstijgen de sfeer van ruimtelijke oneindigheid, de oneindigheid van bewustzijn waarnemend, gaat men de sfeer van de oneindigheid van het bewustzijn binnen, en verblijft daar: dit is de vijfde bevrijding. [6] Met het compleet overstijgen de sfeer van de oneindigheid van het bewustzijn, waarnemend dat er 'niets' is, gaat men de sfeer van nietsheid binnen, en verblijft daar: dit is de zesde bevrijding. [7] Met het compleet overstijgen van de sfeer van nietsheid, gaat men de sfeer van noch-perceptie-noch-geen-perceptie binnen, en verblijft daar: dit is de zevende bevrijding. [8] Met het compleet overstijgen van de sfeer van noch-perceptie-noch-geen-perceptie, gaat men het einde van perceptie en gevoelens binnen, en verblijft daar: dit is de achtste bevijding. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <249>
23. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de Acht Sferen voor Overtreffing kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: [1] Innerlijk vorm percipiërend, ziet men buiten vormen die gering zijn, zowel mooi als lelijk; en men denkt als volgt: 'Door ze te overtreffen zal ik weten, zal ik zien.' Dit is de eerste sfeer voor overtreffing. [2] Innerlijk vorm percipiërend, ziet men buiten vormen die immens zijn, zowel mooi als lelijk; en men denkt als volgt: 'Door ze te overtreffen zal ik weten, zal ik zien.' Dit is de tweede sfeer voor overtreffing. [3] Innerlijk geen vorm percipiërend, ziet men buiten vormen die gering zijn, zowel mooi als lelijk; en men denkt als volgt: 'Door ze te overtreffen zal ik weten, zal ik zien.' Dit is de derde sfeer voor overtreffing. [4] Innerlijk geen vorm percipiërend, ziet men buiten vormen die immens zijn, zowel mooi als lelijk; en men denkt als volgt: 'Door ze te overtreffen zal ik weten, zal ik zien.' Dit is de vierde sfeer voor overtreffing. [5] Innerlijk geen vorm percipiërend, ziet men buiten vormen die blauw zijn, van blauwe kleur, met een blauw uiterlijk en een blauwe glans. Zoals een vlasbloem blauw is, van blauwe kleur, met een blauw uiterlijk en een blauwe glans, en zoals een aan beide zijden gladgestreken kleed uit Varanasi blauw is, van blauwe kleur, met een blauw uiterlijk en een blauwe glans, zo ziet men buiten vormen die blauw zijn, van blauwe kleur, met een blauw uiterlijk en een blauwe glans. En men denkt als volgt: 'Door ze te overtreffen zal ik weten, zal ik zien.' Dit is de vijfde sfeer voor overtreffing. [6] Innerlijk geen vorm percipiërend, ziet men buiten vormen die geel zijn, van gele kleur, met een geel uiterlijk en een gele glans. Zoals een kaṇikāra bloem geel is, van gele kleur, met een geel uiterlijk en een gele glans, en zoals een aan beide zijden gladgestreken kleed uit Varanasi geel is, van gele kleur, met een geel uiterlijk en een gele glans, zo ziet men buiten vormen die geel zijn, van gele kleur, met een geel uiterlijk en een gele glans. En men denkt als volgt: 'Door ze te overtreffen zal ik weten, zal ik zien.' Dit is de zesde sfeer voor overtreffing. [7] Innerlijk geen vorm percipiërend, ziet men buiten vormen die rood zijn, van rode kleur, met een rood uiterlijk en een rode glans. Zoals een hibiscus bloem rood is, van rode kleur, met een rood uiterlijk en een rode glans, en zoals een aan beide zijden gladgestreken kleed uit Varanasi rood is, van rode kleur, met een rood uiterlijk en een rode glans, zo ziet men buiten vormen die rood zijn, van rode kleur, met een rood uiterlijk en een rode glans. En men denkt als volgt: 'Door ze te overtreffen zal ik weten, zal ik zien.' Dit is de zevende sfeer voor overtreffing. [8] Innerlijk geen vorm percipiërend, ziet men buiten vormen die wit zijn, van witte kleur, met een wit uiterlijk en een witte glans. Zoals de morgenster wit is, van witte kleur, met een wit uiterlijk en een witte glans, en zoals een aan beide zijden gladgestreken kleed uit Varanasi wit is, van witte kleur, met een wit uiterlijk en een witte glans, zo ziet men buiten vormen die wit zijn, van witte kleur, met een wit uiterlijk en een witte glans. En men denkt als volgt: 'Door ze te overtreffen zal ik weten, zal ik zien.' Dit is de achtste sfeer voor overtreffing. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <250>
24. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de sferen van de tien kasiṇas kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: [1] Men beschouwt de aarde-kasiṇa: boven zich, onder zich en om zich heen, onverdeeld en onbegrensd. [2] Men beschouwt de water-kasiṇa: boven zich, onder zich en om zich heen, onverdeeld en onbegrensd. [3] Men beschouwt de hitte-kasiṇa: boven zich, onder zich en om zich heen, onverdeeld en onbegrensd. [4] Men beschouwt de lucht-kasiṇa: boven zich, onder zich en om zich heen, onverdeeld en onbegrensd. [5] Men beschouwt de blauwe kasiṇa: boven zich, onder zich en om zich heen, onverdeeld en onbegrensd. [6] Men beschouwt de gele kasiṇa: boven zich, onder zich en om zich heen, onverdeeld en onbegrensd. [7] Men beschouwt de rode kasiṇa: boven zich, onder zich en om zich heen, onverdeeld en onbegrensd. [8] Men beschouwt de witte kasiṇa: boven zich, onder zich en om zich heen, onverdeeld en onbegrensd. [9] Men beschouwt de ruimte-kasiṇa: boven zich, onder zich en om zich heen, onverdeeld en onbegrensd. [10] Men beschouwt de bewustzijn-kasiṇa: boven zich, onder zich en om zich heen, onverdeeld en onbegrensd. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <251>
25. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de vier jhānas kunnen ontwikkelen. En die is als volgt: Hier betreedt een monnik, afgezonderd van sensueel genot en van onheilzame staten, met sturend en beschouwend denken en met vreugde en geluk geboren uit afzondering, [het meditatiestadium van] de eerste jhāna en verblijft daar. Hij doordringt, vult, overvloeit en overgiet dit lichaam met uit afzondering geboren vreugde en geluk, zodat er geen enkel plekje in zijn lichaam is wat niet doordrenkt is van vreugde en geluk geboren uit afzondering. Het is, Udāyi, als een bekwame badmeester of zijn knecht, die zeeppoeder strooit in een wasbak, en geleidelijk aan beetjes water toevoegt en het poeder kneedt. Het poeder zal dan water opnemen, samenkleven en een bal vormen, van binnen en van buiten doordrongen van water, zonder dat er water uit druppelt. Op dezelfde manier doordingt, vult, overvloeit en overgiet een monnik dit lichaam met uit afzondering geboren vreugde en geluk, zodat er geen enkel plekje in zijn lichaam is wat niet doordrenkt is van vreugde en geluk geboren uit afzondering.
26. "En verder, met het stillen van sturend en beschouwend overwegen, gaat een monnik [het meditatiestadium van] de tweede jhāna binnen en verblijft daar met een innerlijk rustige geest die op één punt gericht is, zonder sturend en beschouwend denken, en beleeft vreugde en geluk die uit concentratie geboren is. Hij doordringt, vult, overvloeit en overgiet dit lichaam met uit concentratie geboren vreugde en geluk, zodat er geen enkel plekje in zijn lichaam is wat niet doordrenkt is van vreugde en geluk geboren uit concentratie. Het is, Udāyi, als een diep meer waar het water van een ondergrondse bron in opwelt. Het meer heeft geen toestroom van water uit het oosten, zuiden, westen of noorden, en het wordt niet van tijd tot tijd bijgevuld door regenbuien. Het koele bronwater dat opwelt uit de ondergrondse bron zou dat meer dan doordringen, vullen, overvloeien en overgieten met koel water, zodat er geen enkel plekje in dat meer is wat niet doordrenkt is van koel bronwater. Op dezelfde manier doordingt, vult, overvloeit en overgiet een monnik dit lichaam met uit concentratie geboren vreugde en geluk, zodat er geen enkel plekje in zijn lichaam is wat niet doordrenkt is van vreugde en geluk geboren uit concentratie.
27. "En verder, met het verdwijnen van vreugde verblijft een monnik in gelijkmoedigheid. Hij is aandachtig en oplettend, en ervaart geluk met het lichaam, en gaat zo [het meditatiestadium van] de derde jhāna binnen en verblijft in wat de Edelen beschrijven als ‘gelijkmoedig en aandachtig in geluk leven.’ Hij doordringt, vult, overvloeit en overgiet dit lichaam met geluk vrij van vreugde, zodat er geen enkel plekje in zijn lichaam is wat niet doordrenkt is van geluk vrij van vreugde. Het is, Udāyi, zoals er in een vijver van blauwe, rode of witte lotussen, er sommige lotussen zijn die in het water geboren en in het water gegroeid zijn, en in water gedompeld gedijen zonder boven het water uit te rijzen. Koel water doordringt, vult, overvloeit en overgiet die lotussen van de wortel tot aan de top, zodat er geen enkel plekje in die lotussen is wat niet doordrenkt is van koel water. Op dezelfde manier doordingt, vult, overvloeit en overgiet een monnik dit lichaam met geluk vrij van vreugde, zodat er geen enkel plekje in zijn lichaam is wat niet doordrenkt is van geluk vrij van vreugde.
28. "En verder, met het verlaten van geluk en pijn, en met het daaraan voorafgaande verdwijnen van blijheid en bedroefheid, gaat een monnik het van geluk en pijn vrije [meditatiestadium van] de vierde jhāna binnen en verblijft er met zuivere aandachtigheid en gelijkmoedigheid. En zittend doordringt hij dit lichaam met een pure, zuivere geest, zodat er geen enkel plekje in zijn lichaam is wat niet doordrongen is van die pure, zuivere geest. Het is, Udāyi, zoals een man zijn lichaam van top tot teen met een wit kleed zou bedekken, zodat er geen enkel plekje van zijn lichaam is wat niet bedekt is met dat witte kleed. Op dezelfde manier doordringt een monnik al zittend dit lichaam met een pure, zuivere geest, zodat er geen enkel plekje in zijn lichaam is wat niet doordrongen is van die pure, zuivere geest. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <252>
29. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij het volgende helder komen te weten: 'dit lichaam is van materiële aard, een samenstelsel van de vier grote elementen [van aarde, water, lucht en hitte], van een vader en moeder afkomstig, en opgebouwd uit rijst en melk. En dit lichaam is veranderlijk, onderheving aan wrijving en erosie, en breekbaar en vernietigbaar, en mijn bewustzijn is ervan afhankelijk en eraan gebonden.'
"Stel dat er een smaragden edelsteen zou zijn, prachtig, van de beste kwaliteit, perfect achtzijdig geslepen, helder, stralend en in perfecte conditie. En men haalt er een blauw, geel, rood, wit of bruin koord doorheen. Dan zou een man met goed zicht die edelsteen in zijn handen kunnen nemen en het als volgt kunnen beschouwen: 'Deze smaragden edelsteen is prachtig, van de beste qualiteit, achtzijdig geslepen, helder, stralend en in perfecte conditie. En er is een blauw, geel, rood, wit of bruin koord doorheen gehaald.'
"Zo ook, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij het volgende helder komen te weten: 'dit lichaam is van materiële aard, een samenstelsel van de vier grote elementen [van aarde, water, lucht en hitte], van een vader en moeder afkomstig, en opgebouwd uit rijst en melk. En dit lichaam is veranderlijk, onderheving aan wrijving en erosie, en breekbaar en vernietigbaar, en mijn bewustzijn is ervan afhankelijk en eraan gebonden.' En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <253>
30. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij met de geest uit dit lichaam een ander lichaam kunnen voortbrengen, dat alle ledematen heeft en geen zintuigen mist.
"Het is te vergelijken met een man die een rietstengel uit haar schede zou trekken, en aldus zou denken: 'Dit is de rietstengel, en dit is de schede; de rietstengel is iets anders dan de schede, maar de rietstengel is wel uit de schede getrokken.' Het is ook te vergelijken met een man die een zwaard uit haar schede trekt, en aldus zou denken: 'Dit is het zwaard, en dit is de schede; het zwaard is iets anders dan de schede, maar het zwaard is wel uit de schede getrokken.' En het is ook te vergelijken met een man die een slang uit haar afgeworpen huid haalt, en aldus zou denken: 'Dit is de slang, en dit is de afgeworpen huid; de slang is iets anders dan de afgeworpen huid, maar de slang is wel uit de afgeworpen huid gehaald.'
"Op deze manier heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij met de geest uit dit lichaam een ander lichaam kunnen voortbrengen, dat alle ledematen heeft en geen zintuigen mist. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <254>
31. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de diverse magische krachten kunnen uitoefenen: Zij vermenigvuldigen zich van één naar velen, en komen weer terug tot één. Zij verschijnen [ergens] en verdwijnen weer. Zij gaan ongehinderd door een omheining, een muur of een berg, alsof het lucht is. Zij duiken in de aarde en komen er weer uit op, alsof het water is. Zij lopen op water zonder naar beneden te zinken, alsof het aarde is. Zij vliegen, zittend met hun benen overelkaar, door de lucht als een vogel. Zij raken de zon en de maan, van grote macht en kracht, met hun handen aan en bevoelen ze. Zij oefenen tot in de [hemel van de] Brahma–wereld meesterschap over hun lichaam uit.
"Het is net als een bekwame pottenbakker of zijn knecht, die uit goed-voorbereidde klei elk aardewerk wat hij wil kan vervaardigen. Het is ook als een meester in ivoor-bewerking of zijn knecht, die uit goed-voorbereidde ivoor elk ivoren kunstwerk wat hij wil kan vervaardigen. En het is ook als een goudsmit of zijn knecht, die uit goed-voorbereid goud elk gouden kunstwerk wat hij wil kan vervaardigen.
"Zo ook, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de diverse magische krachten kunnen uitoefenen. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <255>
32. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met het element van het Hemels Oor, wat zuiver en bovenmenselijk is, zowel hemelse als menselijke geluiden horen, van ver weg en van dichtbij. Net als een krachtige trompetter zich makkelijk in alle richtingen laat horen; zo ook heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met het element van het Hemels Oor, wat zuiver en bovenmenselijk is, zowel hemelse als menselijke geluiden horen, van ver weg en van dichtbij. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <256>
33. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met hun geest de geest van andere wezens en andere personen kunnen waarnemen en begrijpen. Ze nemen een geest met verlangen waar als verlangend, en een geest zonder verlangen als niet verlangend. Ze nemen een kwade geest waar als kwaad, en een geest zonder kwaad als zonder kwaad. Ze nemen een geest onder invloed van waanideeën waar als onder invloed van waanideeën, en een geest niet onder invloed van waanideeën als niet onder invloed van waanideeën. Ze nemen een beperkte geest waar als beperkt en een verstrooide geest als verstrooid. Ze nemen een verheven geest waar als verheven en een inferieure geest als inferieur. Ze nemen een overtroffen geest waar als overtroffen en een onovertroffen geest als onovertroffen. Ze nemen een geconcentreerde geest waar als geconcentreerd en een ongeconcentreerde geest als ongeconcentreerd. Ze nemen een bevrijde geest waar als bevrijd en een onbevrijde geest als onbevrijd.
"Het is net als een jonge en jeugdige man of vrouw, die dol is op uiterlijke versiering, in een spiegel of een schaal water zou kijken, en aldus zou weten als er een plekje was: 'Er is een plekje', en aldus zou weten als er geen plekje was: 'Er is geen plekje.'
"Zo ook heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met hun geest de geest van andere wezens en andere personen kunnen waarnemen en begrijpen. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <257>
34. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij zich hun vele vorige levens kunnen herinneren, en wel op de volgende manier: één leven, twee levens, drie levens, vier levens, vijf levens, tien levens, twintig levens, dertig levens, veertig levens, vijftig levens, honderd levens, duizend levens, honderdduizend levens, vele wereldperioden van inkrimping, vele wereldperioden van expansie, vele wereldperioden van inkrimping en expansie: 'Ik was toen in díe plaats, en daar had ik díe naam, was lid van díe familie, en had díe sociale status. Ik at er dit soort eten, beleefde déze vormen van geluk en pijn, en werd zó oud. En nadat ik daarvandaan wegviel, werd ik dáar geboren. En daar had ik díe naam, was lid van díe familie, en had er díe sociale status. Ik at er dit soort eten, beleefde déze vormen van geluk en pijn, en werd zó oud. En nadat ik daarvandaan wegviel, werd ik hier wedergeboren.’ Aldus herinneren zij zich de bijzonderheden en details van vele vorige levens.
"Het is als een man die van zijn eigen dorp naar een ander dorp zou gaan, en daarna weer naar zijn eigen dorp zou terugkeren. Hij zou zich dat zo herinnneren: 'Ik ging van mijn dorp naar dat andere dorp. En daar stond ik zó, zat ik zó, sprak ik zó en bleef zó stil. En van dat andere dorp ging ik naar weer een ander dorp. En daar stond ik zó, zat ik zó, sprak ik zó en bleef zó stil. En toen keerde ik weer terug naar mijn eigen dorp.'
"Zo ook heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij zich hun vele vorige levens kunnen herinneren. En zij herinneren zich de bijzonderheden en details van vele vorige levens. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <258>
35. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met het Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziend is, kunnen waarnemen hoe wezens doodgaan en wedergeboren worden. Betreffende minderwaardige en superieure wezens, mooie en lelijke wezens, en gelukkige en ongelukkige wezens nemen zij waar hoe deze wezens naar gelang hun daden verder gaan: 'Deze waardige wezens waren voorzien van slecht lichamelijk gedrag, slecht verbaal gedrag en slecht mentaal gedrag. Ze bekritiseerden de heiligen en hielden verkeerde visies, en deze verkeerde visies kwamen tot uiting in hun handelen. Met de ondergang van het lichaam, na de dood, zijn zij onder ellendige en bedroevende omstandigheden in de onderwereld — een hel — wedergeboren. Maar déze waardige wezens waren voorzien van goed lichamelijk gedrag, goed taalgebruik en goed mentaal gedrag. Ze bekritiseerden de heiligen niet en hielden correctie visies, en deze correcte visies kwamen tot uiting in hun handelen. Met de ondergang van het lichaam, na de dood, zijn zij in een gelukkige, hemelse wereld wedergeboren.' Aldus nemen zij met het Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziend is, waar hoe wezens doodgaan en wedergeboren worden, en hoe deze wezens naar gelang hun daden verder gaan.
"Het is alsof er twee huizen zouden zijn met deuren. Een man met goed zicht die tussen die huizen staat, ziet dat mensen uit het ene huis vertrekken en het ander huis binnengaan. En hij bekijkt die mensen die zo heen en weer gaan.
"Zo ook heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met het Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziende is, kunnen waarnemen hoe wezens doodgaan en wedergeboren worden, en hoe deze wezens naar gelang hun daden verder gaan. En zij nemen met het Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziende is, waar hoe wezens doodgaan en wedergeboren worden, en hoe deze wezens naar gelang hun daden verder gaan. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <259>
36. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij de corrupties kunnen vernietigen, zodat zij zonder corrupties leven, met de ‘Vrijheid van het Hart’ en de ‘Bevrijding door Wijsheid’ behaald, doordat ze de Dhamma zelf gezien, volledig begrepen en verwezenlijkt hebben.
"Het is net als een meer in een gebergte, met helder, onvertroebeld en kalm water. Een man met goed zich die daar op de oever staat, zou dan schelpen en kiezelstenen zien, en scholen vissen die rondzwemmen of stil hangen. Hij zou als volgt kunnen denken: 'Er is hier dit meer met helder, onvertroebeld en kalm water, en er zijn deze schelpen en kiezelstenen, en scholen vissen die rondzwemmen of stil hangen.'
"Zo ook heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij de corrupties kunnen vernietigen, zodat zij zonder corrupties leven, met de ‘Vrijheid van het Hart’ en de ‘Bevrijding door Wijsheid’ behaald, doordat ze de Dhamma zelf gezien, volledig begrepen en verwezenlijkt hebben. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin.
37. "Dit, Udāyi, is de vijfde eigenschap waarom mijn discipelen mij eren, respecteren, waarderen en bewonderen, en waarom mijn discipelen mij met respect en eerbied behandelen, en leven met mij als hun steun en toeverlaat.
38. "Dit zijn de vijf eigenschappen waarom mijn discipelen mij eren, respecteren, waarderen en bewonderen, en waarom mijn discipelen mij met respect en eerbied behandelen, en leven met mij als hun steun en toeverlaat.
Zo sprak de Gezegende. En de rondzwervende asceet Udāyi was tevreden en verheugd met de woorden van de Gezegende.
1. De Chinese vertaling geeft hier iets meer detail over de Hogere Moraliteit van de Boeddha: de Boeddha spreekt zoals hij handelt, en handelt zoals hij spreekt.
2. De Chinese vertaling beschrijft deze vijfde eigenschap op een veel kortere manier: slechts de 'herinnering van vorige levens' (5q) en de 'vernietiging van de corrupties' (5s) worden daar vermeld. De Chinese vertaling van de vijfde eigenschap eindigt met een beschrijving van de Vier Edele Waarheden (als in de vierde eigenschap), en de mededeling dat de discipelen van de Boeddha vertrouwen in hem hebben omdat ze door deze leringen voorbijgaan aan twijfel, en de andere oever bereiken.