Dhammapada: Attavagga
Hoofdstuk 12 — vers 157 tot 166

12. Zichzelf

157

Indien men zichzelf liefheeft,
Dient men zich goed te beschermen.
Tijdens één der drie waken der nacht,
Dient de wijze zichzelf te bewaken.

158

Men dient eerst alleen zichzelf maar
In dat wat passend is te vestigen;
Daarna kan men ook anderen instrueren.
Zo zal de wijze zichzelf niet corrumperen.

159

Indien iemand zelf ook handelt
Zoals hij anderen instrueert te doen:
Hij dan, zelf getemd, kan ook anderen temmen,
Want heus: jezelf temmen is moeilijk te doen.

160

Men is zelf zijn eigen beschermer:
Want wie anders zou je beschermer zijn?
Met jezelf goed onder controle,
Verkrijg je een bescherming moeilijk te behalen.

161

Door hemzelf wordt kwaad gedaan:
Uit hemzelf komt het voort en tot ontstaan.
Het kwaad vergruist die dwaas,
Zoals een diamant een juweel vergruist.

162

Iemand met bijzonder slecht gedrag
Is als een boom door woekerplanten bedekt;
Hij doet zichzelf aan wat zijn vijanden hem toewensen.

163

Het is makkelijk om kwaad te doen:
Dingen die slecht zijn voor jezelf.
Dat wat echt voordeel brengt en goed is
Is bijzonder moeilijk om te doen.

164

De dwaas die door verdorven visies
De Leer van de Heiligen beschimpt,
Van de Edelen die volgens Dhamma leven;
Zoals bamboeriet dat vrucht draagt,
Draagt hij vrucht wat tot zelfvernietiging leidt.

165

Door zichzelf wordt kwaad gedaan;
Men raakt dan door zichzelf bevuild.
Wanneer men zelf geen kwaad doet,
Wordt men door zichzelf gezuiverd.
Zuiverheid en vuilheid zijn van jezelf:
Niemand kan een ander reinigen.

166

Verwaarloos niet het eigen welzijn
Voor het welzijn van anderen;
Ook al is hun aantal groot.
Wees je bewust van het eigen welzijn,
Richt jezelf op je eigen voorspoed.


(ook vers 379 en 380 gaan over 'zichzelf')


Volgend hoofdstuk: De Wereld



vertaald door Dhammajoti - © 2008     |     Installeer het Gentium font